Oom am phoon die ik met zeer veel schroom en kromme tenen gisteren had geschreven om mij te helpen een bepaald object uit de goederen van E. te bemachtigen. Ik nam op en boinkkkk! ging m'n hart omdat ik vermoedde dat het door mij begeerde hem ook niet onverschillig liet.
Het was mij gegund, zei hij lief, en hij was zeer verheugd dat ik hem in vertrouwen had genomen. Want zie je, sprak hij giechelend, nu kon hij mij om een wederdienst vragen wat hij zonder mijn brief niet goed had gedurfd.