Of ik nu nog terug zou willen naar mijn studentenkamer? Mwa, hoewel het niet slecht was op m'n zolderhok met wasbak en koud stromend water. Een kleine salamander, zelf gekocht, zorgde voor behaaglijkheid terwijl de kolendamp vaak viel te snijden. Zeker als ik de ringen lichtte om snel een potje te koken. Wat heet: koken op de kamer was streng verboden. Vandaar die extra verwenning met happies surekool waarvoor ik dankuwel moest zeggen.
Uitklapwc een verdieping lager. Stervenskoud. Omdat hospita en broer nogal omvangrijk waren pasten zij niet zittend achter een gesloten deur. Met scharnieren was er een uitzetplank aan de deur bevestigd. De kier was echter zo breed dat je evengoed met een open deur kon zitten. Gebruik van keuken toegestaan, maar de redderende helphand van de rebbelende, eeuwig zich krabbende tante Jo bedierf zowel je eten als je appetijt.
Lijf, leden en haren wassen met koud water. Douche of bad waren niet aanwezig. Wasje doen met keteltjes heet water mits dus de kachel brandde. In godsnaam eens per week naar huis om schoon te weken, behoorlijk te eten en luxueus de was te doen.
Wonderlijke moraal want één heer op bezoek mocht wèl, maar twee mocht niet. Als er een tweede binnensloop met mijn uit het raam geworpen sleutel, moest hij spitsroeden lopen. Werd hij betrapt, dan sleurde ome Herman hem hardhandig van de trap en smeet hem buiten. Ome Herman was een best gebouwde portier. Hij had op een kasteel gediend.
Of ik deze armoedige woonsituatie had willen ruilen tegen het bomvrije comfort van tegenwoordig? Nee dus, want zelden zoveel gelachen.
elisa op 17 november 2002 om 21:01 uur