(Uit m'n reisboek)
We zitten in Pangandaran aan zee, in een hotel als een sprookje. Na drie dagen Bandung, waar onze hotelkamer niet groter was dan een veredelde caravan, is het hier een weldadige luxe. We zitten naast elkaar in drie appartementjes die een trottoirtje hebben als balkon, aan een soort straatje waar het een komen en gaan is van fruitverkoopsters die aan je voeten geknield de vruchten ook nog voor je pellen en in partjes snijden. Andere verkopers bieden heerlijke broodjes aan, gevuld met ananas of banaan, of grappige kleren, briefkaarten en meer van dat soort snuisterijen. Op het straatje werd ook het ontbijt geserveerd (ditmaal geen nasi maar een gekookt eitje!), maar we hadden amper tijd om te eten zoveel vertier was er om ons heen. Er lopen hier ook veel katten rond die graag een hapje mee-eten.
Later op de middag leveren wij ons met zevenen over aan twee masseuses die in het straatje komen vragen of ze ons mogen knijpen. Els en JK wagen zich meteen aan dit avontuur. Wanneer zij na een halfuur stralend buiten komen en ons verzekeren dat het heerlijk is, nemen we allemaal een beurtje. We drinken –geurend naar dezelfde massage-olie en heerlijk rozig– net onze "Bintang" (bier dat in halve liters wordt geleverd) of een Hollandse logeergast komt vragen of er in ons gezelschap misschien een arts is. Een van de hotelbedienden heeft een ziek kind en geen geld voor medicijnen of een dokter. Hij vraagt of het kwaad kan dat hij de man paracetamol meegeeft. Wallie en JK trekken meteen kleren aan, maar de bediende krijgt geen vrij van zijn nachtdienst. Besloten wordt om de volgende morgen (als we weer "en route" gaan) langs het zieke kind te rijden.
Met volgeladen bus: 7 passagiers, 2 chauffeurs en de vader van het zieke kind rijden we ’s morgens vlakbij een kleine, kraakheldere kampong binnen waar de hele bevolking in stille eerbied uitloopt. De heren stappen uit. Het huisje ligt wat achteraf. De ongeruste vader gaat voorop, daarachter –eerbiedwaardig door zijn omvang– loopt dokter Wallie gevolgd door apotheker JK die de pillendoos beheert, en tot slot in korte broek met filmcamera in de aanslag sjokt JW. Ze zijn snel terug. Het kind (nog goed ziek) had niet thuis willen blijven maar was naar school gegaan. Ze hebben een pillenkuurtje voor hem achtergelaten, want ze zijn er nu wel zeker van dat het kind bronchitis heeft in plaats van meningitis.
Nu zetten we ons op weg naar Baturaden. We hebben de keuze tussen de grote weg of een "witte weg" die aardig wat kilometers afsnijdt. We wagen het laatste, nogal riskant. We hebben al eerder voor een brug(getje) gestaan waar de bus met geen mogelijkheid overheen kon en moesten toen weer uren terug.
De goden zijn ons genadig: we passeren moeiteloos 3 kali's en rijden een adembenemende weg door "de Beemster", zoals JB het noemt. Er zijn in die delta ingenieuze waterwerken aangelegd. Er is een heel complex van bruggen, kanalen, dijken en sluizen. Het land lijkt nieuw gewonnen, en overal zijn mensjes aan het zaaien, wieden of oogsten. Dit is zeker geen toeristische route. De bus is een bezienswaardigheid. Iedereen stopt het werk om naar ons te zwaaien. We voelen ons koning in een gouden koets en komen handen te kort om terug te zwaaien.
Zou dit gebied ook zijn vernield?
Wat ik mij er verder nog van herinner is dat het nog niet toeristisch was. Het hotel had geen restaurant. Het dorp lag een eind verderop en daar gingen we eten. In een aparte ruimte met groot beeldscherm amuzeerde de opgeschoten jeugd zich bij een glaasje fris met het zingen van karoake.
Nooit meer hebben we ergens zoveel en zo lekker gegeten als daar. We rolden met z'n vijven van tafel voor het gezamenlijke bedrag van een tientje. Guldens toen nog.