Nou had ik haar toch zo elegant uit het feuilleton geschreven, maar we zijn nog niet van haar af. Zit ik bij ondergaande zon gehurkt over de vijver gebogen, hoor ik bekend geklapper de eik invliegen. Aannemende dat dit er een van het paar is met wie ik geen nadere kennis wil maken, ga ik zonder op te kijken verder met algen vissen.
Ik tuimel dan ook bijna om als ze rakelings langs mijn schouder scheert en meters hoger op een tak gaat zitten. "In rechte lijn van eik naar denneboom was logischer geweest", zeg ik. Ze blijft naar me kijken en ik zeg maar weer "Dag meid!", want nu het kind er niet meer is moet aanspraak haast wel haar bedoeling zijn.
Dan laat ze zich op gespreide vleugels naar de vijver zeilen om enkele meters bij me vandaan op haar gemak te komen drinken. Ik zie het in de nek aaneengegroeide wit dat haar zo specifiek maakt. Voor ze vertrekt pikt ze nog een graantje en een groentje. Ik kijk haar na tot ze in de verte is verdwenen. Een duif alleen is ook helemaal niks.